(Anne heeft beginnende dementie. In amper zes jaar tijd is ze veranderd van een vamp in een ramp, althans dat vindt ze zelf. Anne is een vrolijke vrouw gebleven maar het terughalen van gebeurtenissen valt haar zwaar. Soms herkent ze bepaalde mensen niet meer. Ruud is haar man. Hij heeft haar ooit verlaten voor een andere vrouw maar bekommert zich nu ze ziek is steeds vaker om haar. Dat vindt Anne heel verwarrend en haar omgeving ook. Ruud was meestal slechts enkele dagen bij haar en liet zijn koffer onuitgepakt. Maar nu blijven ze in de hal staan. En ze zijn leeg. Wat is er met Ruud aan de hand? Heeft hij iets goed te maken en vindt hij Anne nog altijd de allerliefste?)
ANNE
Er zit een vreemde man bij mij op de bank en vandaag zijn er nog andere mensen bijgekomen. Ze zeggen dat ik jarig ben en hebben de woonkamer en achtertuin versierd met slingers en ballonnen. Alsof ik een kind ben, ik weet niet eens hoe oud ik ben, misschien dertig jaar. Nu heb ik helemaal geen zin in feestelijk gedoe, laat mij maar liever gewoon slapen.
Maar goed dan, ik blijf wel zitten. Een jongen die zegt dat hij mijn kleinzoon is staat hard te praten tegen de mensen. Zal het over mij gaan? Zal ik iets terugzeggen? ‘Ik ben van 1939 en heb de oorlog meegemaakt’, roep ik. Maar niemand reageert.
Ik denk dat Ruud hier ook is. Heb hem nog niet gezien. Ik ben al zo lang met Ruud. Al zeker vijftig jaar, maar ja hij hield er meerdere vrouwen op na in ons huwelijk. Mijn vriendinnen Silvia en Ria zeggen dat hij weer terug in Nederland is. Was hij weg dan? Wat een gek idee. Zou ik hem nog herkennen?
Als toch niemand naar me luistert dan wil ik net zo lief nu naar bed en dan moet ik mijn tas meenemen want daar zitten mijn hoofdpijnpoeders in. ‘Anne wat is er, zoek je iets?’ O nee er komt een man naar me toe. ‘Mijn tas’, zeg ik, ‘die stond hier toch? Nu is ie gestolen!’
‘Weet je niet meer dat je je tas op de slaapkamer hebt staan? Kom dan gaan we kijken en als je wilt kun je meteen je slaapje gaan doen.’
‘Praat niet zo aanstellerig. Met je slaapje, ik ben geen kind. Waarom doen jullie zo belachelijk?’
‘Anne, Ruud brengt je naar je kamer. Oké?’ zegt een aardige vrouw met bruine ogen. Waar ken ik haar toch van?
‘Pas op, je loopt tegen de koffers aan!’ hoor ik nog en dan vlieg ik tot iemand me opvangt.
‘Wat doen die koffers eigenlijk hier? Wie gaat op vakantie? Of ga jij weer naar Spanje?’ vraag ik Ruud als hij even later teder het dekbed over me heen legt. Ik weet gelukkig weer wie hij is, maar soms doet mijn hoofd zo raar.
Ik kan niet slapen en kijk wat rond. Wat een mooie schilderijen hangen hier, wie zou die nou gemaakt hebben? Waarschijnlijk Elise, die schilderde altijd. Maar ze is naar het lyceum gegaan en nu zie ik haar bijna nooit meer. Ik zal haar eens bellen en vragen hoe het met haar gaat.
‘Anne, ben je al terug? Kun je niet slapen?’ Ik hoor volgens mij mijn moeder.
‘Ik zoek de telefoon, die stond toch op dat kastje?’
‘Hoezo wil je de telefoon Anne?’ Waarom wil ze dat weten? Ze wil altijd alles van me weten.
‘Ik wil Elise vragen hoe het gaat en of ze wil komen logeren. Mama waarom doen je zo moeilijk?’
‘Maar Anne, Elise woont in Australië met Max, ze is ook met pensioen, net als jij.’
‘Oh dat wist ik niet, maar kan ik haar niet bellen dan?’
‘Jawel, we hebben een telefoon waarmee je haar ook kunt zien, we noemen dat beeldbellen. Zullen we dat eens proberen?’
‘Ik wil gewoon de andere telefoon, waar is ie? Heeft Ruud hem gepakt?’
‘Anne die telefoon staat in de kelder, die doet het niet meer. We doen alle gesprekken met deze handige telefoons!’
‘Ruud laat me nou naar de kelder gaan!’ Gelukkig gaat hij met me mee zoeken en samen sluiten we de telefoon weer aan tot er een signaal komt. ‘Zie je nou wel, die is nog helemaal intact. Wat zeuren ze boven nou?’
De telefoon gaat over en aan de andere kant van de lijn hoor ik een antwoordapparaat. Alles in het Engels, ik begrijp dat ze niet thuis is.
‘Anne, stop maar dan proberen we het straks nog eens.’ Ruud neemt de telefoon uit mijn handen die ik zo graag vasthoud omdat ik met dit apparaat iedereen kan bellen die ik wil.
‘Kan ik nou mijn vader ook bellen?’
‘Probeer maar.’ Het nummer geeft een rare toon, Ruud zegt dat dit nummer niet meer bestaat. ‘Kom we gaan terug naar de slaapkamer.’
‘Wel jammer dat ze allemaal weg zijn. Of zijn ze dood?’ Iets in mij zegt dat er iets gebeurd is met die mensen maar ik weet het niet meer, ik ben het vergeten. ‘Weet jij het nog?’
‘Anne hier de trap op, wees voorzichtig nu hè?’
‘Wat vroeg ik jou nou ook weer?’
‘We gaan zo aan tafel, heb je zin in een stuk quiche?’
‘Een stukje fietsen?’
‘Nee een stukje quiche, dat is erg lekker, we aten het vaak in Frankrijk. Soms met vis, een andere keer stopten we hem vol met kaas.’
‘Ik lust geen kies, maar wel soep. Heb je dat?’
‘Ja dat hebben we ook. Ga maar zitten, dan zal ik je helpen. Nee niet met de vork, soep eet je met een lepel.’
Ik moet erom lachen. Ach ja, natuurlijk wat dom van me. Ik was het even kwijt, maar heb het weer terug.
‘Lang zal ze leven, lang zal ze leven! Anne proost op jouw verjaardag, nog vele jaren!’ Nog vele jaren? In deze toestand? Zien ze niet dat ik het niet leuk meer vind?